De nieuwe Belgische meerwaardebelasting vanaf 1 januari 2026: een overzicht

Vanaf 1 januari 2026 wordt er in België een veralgemeende meerwaardebelasting op financiële activa ingevoerd. Het officiële wetsontwerp is nog niet gepubliceerd, maar het door de Ministerraad goedgekeurde voorontwerp doet al enige tijd de ronde. Het valt te verwachten dat de eigenlijke wettekst daarom niet veel zal verschillen van het principieel goedgekeurde voorontwerp. Gezien de datum van inwerkingtreding stilaan nadert, geven wij hieronder een overzicht van de (te verwachten) principes.

De fiscale behandeling van meerwaarden t.e.m. 31 december 2025

Op vandaag zijn de meerwaarden die een natuurlijke persoon realiseert bij de verkoop van financiële activa in de regel onbelast.

Op deze basisregel bestaan er slechts een beperkt aantal uitzonderingen, waaronder:

  • De (speculatieve) meerwaarden die voortkomen uit een “abnormaal beheer” van privévermogen (die niet voldoen aan het profiel van de goede huisvader)[1].
    Deze meerwaarden kwalificeren als diverse inkomsten en worden belast aan een vlak tarief van 33% (+ gemeentebelasting).
  • De meerwaarden die kaderen binnen de uitoefening van een beroepsactiviteit.
    Deze meerwaarden zijn belastbaar als winst en worden belast aan de gewoonlijke progressieve tarieven t.e.m. 50% (+ gemeentebelasting). Daarnaast zijn ook sociale bijdragen en allerhande administratieve verplichtingen van toepassing (o.a. inschrijving KBO, voeren van een boekhouding, enz.).
  • De meerwaarden op aandelen in een Belgische vennootschap die worden gerealiseerd door een overdrager met een belang van meer dan 25% en waarbij deze aandelen worden overgedragen aan een rechtspersoon met fiscale residentie buiten de EER.
    Ook deze meerwaarden kwalificeren als diverse inkomsten, maar zijn slechts belastbaar aan een vlak tarief van 16,5% (+ gemeentebelasting).
  • De meerwaarden die de wet – via een fiscale fictie – uitdrukkelijk aanmerkt als roerend inkomen (bv. de meerwaarde gerealiseerd bij de inkoop van eigen aandelen [2] of de meerwaarde op beleggingsfondsen die voor meer dan 10% beleggen in schuldvorderingen [3]).

Meerwaarden vanaf 1 januari 2026

Op regeringsniveau bestaat er momenteel een akkoord om vanaf 1 januari 2026 een nieuw belastingstelsel voor privé-meerwaarden in te voeren. Op basis van de tekst van het meest recente voorontwerp (van 18 juli 2025) kan de aankomende regeling als volgt worden samengevat.

Invoering van drie nieuwe categorieën van belastbare meerwaarden

Het voorontwerp bepaalt drie categorieën van meerwaarden die belastbaar zullen zijn als diverse inkomsten:

  1. De eerste categorie betreft de zgn. interne meerwaarden.
    Het gaat om meerwaarden op aandelen die worden gerealiseerd bij de verkoop aan een vennootschap waarvan de overdrager (alleen of tezamen met zijn echtgenote of naaste familieleden) rechtstreeks of onrechtstreeks controle uitoefent.
    Deze meerwaarden zullen vanaf 1 januari 2026 worden belast aan een vlak tarief van 33%.
  2. De tweede categorie betreft de zgn. meerwaarden gerealiseerd op een aanmerkelijk belang van minstens 20%.
    In dit geval geldt het volgende ‘getrapte’ tariefstelsel:
    Schrijf van 0 – 1.000.000 EUR:vrijgesteld
    Schijf van 1.000.000 – 2.500.000 EUR:1,25%
    Schijf van 2.500.000 – 5.000.000 EUR2,50%
    Schijf van 5.000.000 – 10.000.000 EUR5%
    Schrijf van meer dan 10.000.000 EUR:10%

    De vrijstelling van de eerste schijf van 1.000.000 EUR zal weliswaar slechts één keer per vijf jaar kunnen worden genoten, waarbij het beschikbare saldo elk jaar wordt verminderd met het bedrag van de meerwaarden dat in de vier vorige jaren al werd vrijgesteld. De regering wil hiermee vermijden dat men jaarlijks in schijven van 1.000.000 EUR zou verkopen om onder de vrijstelling te blijven vallen.
    De grens van 20% wordt strikt geïnterpreteerd en geldt per persoon. Er wordt dus geen rekening gehouden met de participaties van andere familieleden. De 20%-participatievereiste wordt bovendien ook beoordeeld op het moment van verkoop. De oprichter van een startup die zijn belang door kapitaalverhogingen van externe investeerders ziet dalen tot onder 20%, zal bij verkoop dus niet meer onder deze gunstregeling vallen.
    Bij een overdracht aan een vennootschap die buiten de EER is gevestigd, geldt evenwel een aanzienlijk minder gunstig tarief van 16,5 % op het volledige gedeelte van de meerwaarde boven de eerste vrijgestelde schijf van 1.000.000 EUR.

  3. Als derde categorie wordt voorzien in een algemene restcategorie voor alle andere meerwaarden op “financiële activa”.
    Onder het begrip “financiële activa” wordt verstaan:
    • Financiële instrumenten in de zin van de Wet van 2 augustus 2002 (aandelen, obligaties, ETF’s, ETN’s, ETC’s, opties, futures, CFD’s, enz.),
    • Bepaalde verzekeringsovereenkomsten (tak 21, 22, 23, 26 of 44, alsook gelijkaardige buitenlandse verzekeringen),
    • Crypto-activa (waarbij de definitie is geïnspireerd op de Mica-verordening, zij het met toevoeging van bepaalde NFT’s: “enige digitale weergave van een waarde of een recht die elektronisch kan worden overgedragen en opgeslagen, met gebruikmaking van distributed-ledger-technologie of vergelijkbare technologie met inbegrip van niet-verwisselbare tokens die voor betalings- of investeringsdoeleinden gebruikt kunnen worden”), en
    • Valuta, waaronder geldmiddelen en beleggingsgoud. In dit laatste geval gaat het o.a. om door Europa erkende gouden munten, of gouden staven of plaatjes met een zuiverheid van minstens 995 duizendsten.

Deze andere meerwaarden zullen vanaf 1 januari 2026 worden belast aan 10%.

Het voorontwerp voorziet weliswaar in een beperkte jaarlijkse vrijstelling van de eerste schijf van 10.000 EUR. Het niet-gebruikte deel van de eerste 1.000 EUR kan worden overgedragen naar de vijf volgende jaren (telkens max. 1.000 EUR per jaar), zodat de totale vrijstelling kan oplopen tot 15.000 EUR. Koppels getrouwd onder het wettelijk stelsel of gemeenschap van goederen mogen deze vrijstelling trouwens optellen. Elk koppel heeft zo dus recht op een vrijstelling van 20.000 EUR (2 x 10.000 EUR) per jaar, of zelfs tot 30.000 EUR (2 x 15.000 EUR voor wie vijf jaar lang de vrijstelling niet gebruikte), ook al wordt de meerwaarde gerealiseerd op een effectenrekening op naam van slechts één van de partners. Wie is gehuwd onder scheiding van goederen of wettelijk samenwoont, kan de vrijstelling niet samentellen. In dit laatste geval geldt de jaarlijkse vrijstelling van 10.000 EUR (desgevallend verhoogd naar 15.000 EUR) per persoon.

Abnormaal beheer blijft behouden

Opdat een meerwaarde zou vallen onder één van de voormelde drie nieuwe categorieën, is het nog steeds vereist dat het gaat om een private meerwaarde die wordt gerealiseerd binnen het “normaal beheer” van privévermogen.

Dit betekent dat, naast de drie voormelde categorieën, ook de (nu reeds bestaande) categorie van “abnormaal beheer” blijft bestaan. Ook vanaf 1 januari 2026 loopt de particuliere belegger dus nog steeds het risico dat de fiscus zijn beleggingsstrategie kwalificeert als (te) ‘speculatief” of (gewoonweg) “abnormaal”. In dit laatste geval zijn de meerwaarden nog steeds belastbaar aan het hogere vlak tarief van 33% (+ gemeentebelasting), zonder voetvrijstelling van (in eerste instantie) 10.000 EUR.

Dit is een spijtige vaststelling. In de praktijk valt het onderscheid tussen een “normaal” en “abnormaal” beheer immers niet altijd eenvoudig te maken. Dit begrip geeft reeds jarenlang aanleiding tot discussie en rechtsonzekerheid. In tegenstelling tot de eerste versie van het voorontwerp, wordt in de meest recente versie van het voorontwerp van de nieuwe meerwaardebelasting  geen einde meer gesteld aan dit kwalificatieprobleem. Integendeel, aangezien de ingevoerde belastbaarheid van alle (normale) meerwaarden uitdrukkelijk is gekoppeld aan een aangifteplicht (behoudens wanneer er roerende voorheffing wordt ingehouden – zie hierna), lijkt het risico op een controle en betwisting met de fiscus net groter te worden…

Op welke transacties is de nieuwe meerwaardebelasting van toepassing?

De nieuwe meerwaardebelasting zal van toepassing zijn bij elke “overdracht onder bezwarende titel” van financiële activa die onder één van de voormelde drie categorieën vallen. Als typevoorbeelden van contracten of overdrachten ten bezwarende titel gelden de verkoop, de ruil en de inbreng in vennootschap [4].

In de memorie van toelichting bij het voorontwerp wordt verduidelijkt dat hieruit volgt dat de nieuwe meerwaardebelasting bijvoorbeeld niet van toepassing zal zijn op schenkingen, overdrachten bij overlijden (erfenissen), uit onverdeeldheidtredingen of inbrengen in de huwgemeenschap.

Wel stelt (de meest recente versie van) het voorontwerp twee situaties gelijk met een overdracht onder bezwarende titel:

  • De uitkering bij leven van kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringen, en
  • De verhuis van de belastingplichtige naar het buitenland.

Deze laatste belasting van de latente meerwaarde in geval van een emigratie (de zgn. “exit taks”) wordt in het voorontwerp aanzienlijk getemperd in het licht van de Europees recht. Zo wordt er in eerste instantie voorzien in een betalingsuitstel van twee jaar. Indien de belastingplichtige zijn financiële activa niet verkoopt [5] binnen de twee jaar na verhuis, dan vervalt de belasting. ‘Uitstel’ wordt dan definitief ‘afstel’. De Belgische belastingplichtige die verhuist naar het buitenland, kan dus nog steeds aan belasting ontsnappen indien hij zijn aandelen niet verkoopt binnen de twee jaar na verhuis.

Op wie is de nieuwe meerwaardebelasting van toepassing?

De nieuwe meerwaardebelasting is verschuldigd door de eigenaar van de overgedragen financiële activa.
In geval van gesplitste eigendom worden de meerwaarden geacht inkomsten te vormen van de blote eigenaar, niet van de vruchtgebruiker. Dit laatste is dus een belangrijk aandachtspunt voor de ouders die een effectenportefeuille hebben geschonken aan hun kinderen met voorbehoud van vruchtgebruik.
Als de effectenrekening op naam staat van een feitelijke vereniging (zoals een beleggingsclub), zullen de meerwaarden worden belast in hoofde van de rijksinwoner die gemachtigd is deze rekening te beheren, alsof deze rijksinwoner deze inkomsten rechtstreeks zou hebben verkregen.

De nieuwe meerwaardebelasting zal zowel gelden in de personenbelasting als in de rechtspersonenbelasting.

Ook VZW’s en private stichtingen die in financiële activa beleggen, zullen dus geconfronteerd worden met een eventuele taxatie van de door hen verkochte effecten. Voor deze laatste categorie van rechtspersonen komt dit boven de recent verhoogde patrimoniumtaks van 0,45% per jaar. Het voorontwerp voorziet wel in een specifieke uitzondering voor entiteiten die giften kunnen ontvangen die in aanmerking komen voor een belastingvermindering

Voor rechtspersonen die optreden als certificeringsvehikel (bv. de private stichting-administratiekantoor) zal de impact eerder beperkt zijn. Meerwaarden op gecertificeerde financiële activa worden in principe immers transparant belast in hoofde van de certificaathouders (indien de certificeringswet van toepassing is).

Hoe wordt de meerwaardebelasting berekend?

De belastbare meerwaarde is gelijk aan het positieve verschil tussen de ontvangen prijs en de aanschaffingswaarde van het financiële actief.

Onder aanschaffingswaarde wordt verstaan: “de prijs waartegen de belastingplichtige of zijn rechtsvoorganger de financiële activa onder bezwarende titel heeft verkregen”. Als de belastingplichtige de financiële activa om niet heeft verkregen (bv. via schenking of erfenis), dan zal hij dus moeten aantonen tegen welke prijs de schenker of erflater deze activa heeft verkregen.

Voor aandelen die werden verkregen door de uitoefening van aandelenopties die al zijn belast op het moment van toekenning, wordt de aanschaffingswaarde bepaald op basis van de waarde van de aandelen op het ogenblik van uitoefening van de optie. In principe zal een verkoop die onmiddellijk na de uitoefening plaatsvindt dus geen aanleiding geven tot een belastbare meerwaarde (op voorwaarde van normaal beheer).

Bij kwalificerende levensverzekeringsovereenkomsten (bv. tak21 of tak23) is de aanschaffingswaarde afhankelijk van het moment waarop de premies gestort werden:

  • Voor stortingen voorafgaand aan 31 december 2025: is de aanschaffingswaarde gelijk aan de inventarisreserve of de som van de door de verzekeringsnemer gestorte premies indien deze hoger is, 
  • Voor stortingen vanaf 1 januari 2026: is de aanschaffingswaarde hoe dan ook gelijk aan de gestorte premies.

Als de aanschaffingswaarde niet langer kan worden bewezen, wordt de volledige ontvangen prijs als belastbare meerwaarde beschouwd.

Wanneer slechts een gedeelte van dezelfde financiële activa worden overgedragen, dan bepaalt het voorontwerp dat toepassing moet worden gemaakt van de FIFO-methode (first-in-first-out-methode). De eerst aangekochte financiële activa worden in dit geval dus geacht ook het eerste te worden verkocht.

Wanneer de financiële activa noteren in een andere munt dan de euro, dan moet zowel de verkoopkoers als de aankoopkoers worden omgerekend naar euro om de meerwaarde te bepalen.

Het is niet toegestaan om kosten (makelaarsloon, transactiekosten, interesten, waarderingskosten) of belastingen (bv. de beurstaks, de effectentaks) van de grondslag af te trekken. Ter berekening van de belastbare meerwaarde zullen deze kosten en belastingen dus bij de ontvangen prijs moeten worden opgeteld.

Wel is het toegestaan om minderwaarden binnen dezelfde categorie van financiële activa te compenseren, maar dit énkel binnen hetzelfde jaar. De tijdens het ene jaar gerealiseerde minderwaarden zijn dus niet overdraagbaar naar het volgende jaar [6].

Enkel de waardestijging vanaf 1 januari 2026 is belastbaar

De nieuwe meerwaardebelasting zal in werking treden vanaf 1 januari 2026.

Hierbij heeft de Regering ervoor geopteerd om de zgn. “historische meerwaarden” vrij te stellen (voor zover het gaat om normaal beheer). Dit betekent dat, voor die financiële activa die reeds vóór 1 januari 2026 in portefeuille zaten, de belastbare meerwaarde bij verkoop beperkt blijft tot de waardestijging vanaf 1 januari 2026.

Een en ander impliceert dat de waarde van de financiële activa per 31 december 2025 zal moeten worden vastgesteld (het zgn. “fotomoment”). Volgens het voorontwerp moet hierbij worden teruggegrepen naar de volgende waardes:

  • Voor beursgenoteerde financiële activa: de slotkoers [7] van 2025;

  • Voor niet-genoteerde financiële activa: mag de hoogste van volgende waardes worden gehanteerd:
    • de waarde gebruikt bij een overdracht onder bezwarende titel van dezelfde financiële activa tussen onafhankelijke partijen, of n.a.v. de oprichting van de vennootschap of de laatste kapitaalverhoging tussen 1 januari 2025 en 31 december 2025;
    • de waarde volgens een waarderingsformule die is vastgesteld in een contract of een contractueel aanbod van verkoopoptie m.b.t. de financiële activa dat in werking is op 1 januari 2026;
    • het eigen vermogen van de vennootschap verhoogd met vier keer de EBITDA van het laatste boekjaar afgesloten vóór 1 januari 2026.

      Van deze derde methode kan door de belastingplichtige weliswaar nog worden afgeweken door een waardering te laten opmaken door “een bedrijfsrevisor die niet de commissaris is of een onafhankelijke gecertificeerd accountant”. Hierbij geldt dan wel een strikte timing: het waarderingsverslag moet in dit geval uiterlijk op 31 december 2026 zijn opgesteld.

  • Voor levensverzekeringsovereenkomsten: de inventarisreserve of de som van de door de verzekeringsnemer gestorte premies indien deze hoger is.


Indien de werkelijke aanschaffingswaarde van financiële activa verworven vóór 1 januari 2026 hoger ligt dan hun waarde op 31 december 2025, mag deze hogere waarde in aanmerking worden genomen. Het is dan wel aan de belastingplichtige om deze hogere aankoopprijs te bewijzen. Deze mogelijkheid geldt bovendien ook enkel voor overdrachten tot en met 31 december 2030.

Inning via roerende voorheffing en/of via aangifte personenbelasting

De meerwaardebelasting zal in bepaalde gevallen worden geïnd via roerende voorheffing (van 10%). Deze bronheffing zal moeten worden ingehouden door de Belgische tussenpersoon die is betrokken bij de transactie (bv. door de Belgische bank of broker). Dit zal met name het geval zijn wanneer het gaat om meerwaarden die vallen binnen de algemene restcategorie (categorie 3) én die betrekking hebben op:

  • Ofwel financiële instrumenten in de zin van de Wet van 2 augustus 2002 (aandelen, obligaties, enz.
  • Ofwel bepaalde verzekeringsovereenkomsten.


De ingehouden roerende voorheffing is ‘bevrijdend’, in die zin dat de belastingplichtige er vervolgens niet toe verplicht is om deze meerwaarden te vermelden in zijn aangifte personenbelasting. De belastingplichtige kan hier nochtans wel belang bij hebben omdat de tussenpersoon deze roerende voorheffing zal inhouden zonder rekening te houden met de eerste vrijgestelde schijf van 10.000 EUR. Daarnaast zal de Belgische broker ook geen rekening houden met eventuele aftrekbare minderwaarden of de hogere historische aanschaffingswaarde van de activa dan de waarde op 31 december 2025. Indien een belastingplichtige de meerwaardetaks hiermee verder wil beperken, zal hij dus zelf opgave moeten doen van de (gecorrigeerde) meerwaarde in zijn aangifte personenbelasting. De eventueel teveel ingehouden bronheffing zal dan worden terugbetaald. De belastingplichtige dient er in dit laatste geval wel rekening mee te houden dat hij hierdoor (een deel van) zijn anonimiteit verliest.

De inhouding van de roerende voorheffing kan leiden tot een aanzienlijke prefinanciering van de belasting door de belastingplichtige. In het laatste voorontwerp wordt daarom voorzien in een zgn. opt out-mogelijkheid. De belastingplichtige kan met name aan zijn bank verzoeken om geen roerende voorheffing in te houden, maar zal dan wel zelfstandig moeten instaan voor een correcte aangifte. Indien de effectenrekening op naam staat van meerdere titularissen, moeten alle titularissen hiermee akkoord gaan. Bij opt-out zal de Belgische tussenpersoon de fiscus op de hoogte moeten brengen van de opt-out, alsook van alle inkomsten waarop de opt-out betrekking heeft.

Er valt te benadrukken dat het voorontwerp dus niet voorziet in een voorheffingsplicht bij:

  • Interne meerwaarden (categorie 1),
  • Aanmerkelijk belang-meerwaarden (categorie 3)
  • Meerwaarden op crypto-activa, en
  • Meerwaarden op valuta (waaronder beleggingsgoud).

In deze laatste vier gevallen zal de belastingplichtige dus hoe dan ook verplicht zijn om zelf aangifte te doen van de gerealiseerde meerwaarde.

Ook door buitenlandse beleggingsplatformen (zoals bv. DEGIRO, Lynx, Interactive Brokers, Etoro, Mexem, enz.) zal in de regel geen roerende voorheffing worden ingehouden. De Belgische Staat kan deze financiële tussenpersonen hiertoe immers niet verplichten, gezien zij zijn gevestigd in een ander land.

Bronnen

Hieronder vindt u de officiële tekst van het voorontwerp en de bijhorende memorie van toelichting: 


Bij DVDTAXLAW kunt u rekenen op diepgaande expertise in beleggingsfiscaliteit.

Heeft u vragen over de nieuwe meerwaardebelasting of de fiscale impact op uw beleggingsportefeuille? We helpen u graag verder.


[1] Voor het onderscheid dat door de fiscus wordt gemaakt tussen “normaal” (vrijgesteld) en “abnormaal” (belast) beheer,  en dit in het bijzonder t.a.v. het beleggen in cryptomunten zie ons vorig nieuwsbericht: Zijn meerwaarden op cryptomunten belastbaar?.

[2] Belastbaar als dividend (art. 18, §1, 2°ter WIB).

[3] Belastbaar als interest (art. 19bis WIB) (de zgn.. Reynders-taks).

[4] Voor wat betreft de inbreng  van ‘aandelen’ in ‘vennootschap’, voorziet het voorontwerp weliswaar in een vrijstelling voor de meerwaarden die op deze wijze zouden worden gerealiseerd. Deze vrijstelling is ingegeven door het feit dat met ingang van 1 januari 2017 reeds een einde werd gemaakt aan het fiscaal voordelige karakter van ‘interne meerwaarden’ die worden verwezenlijkt naar aanleiding van een inbreng van aandelen van een werkvennootschap in een holdingvennootschap; indien dergelijke meerwaarden worden vrijgesteld wegens “normaal beheer”, dan stemt het fiscaal gestorte kapitaal bij de inbrenggenietende vennootschap immers overeen met de aanschaffingswaarde van de ingebrachte aandelen en niet met de werkelijke waarde daarvan.

[5] En zij ook niet het voorwerp uitmaken van een zakelijke zekerheidsovereenkomst.

[6] Er geldt een uitzondering voor zgn. “historische minderwaarden” m.b.t. financiële activa die reeds vóór 1 januari 2026 waren verworven en die worden verkocht tussen 1 januari 2026 en 31 december 2030. Wij gaan hier in dit blogbericht niet verder op in.

[7] Merk op dat bv. cryptomunten wel beursgenoteerd zijn, maar dat zij geen echte “slotkoers” hebben, zoals dit wel het geval is bij klassieke financiële instrumenten (waarbij de beurs op een bepaald uur sluit). Voor cryptomunten lijkt de ‘foto” dus te moeten worden genomen op 31 december 2025 om 23u59.

Doolaege, Verbist & De Meyere BV
Koning Albertlaan 165
9000 Gent
BE 0647.999.788

+32 (0) 9 242 80 10
info@dvdtaxlaw.be